1984

De club telt 1 januari 1984 585 leden; eind 1983 is een ledenstop ingesteld. De vereniging heeft op financieel gebied een moeilijke periode achter de rug maar die problemen zijn voorbij.

Golflinks

Bij de toegangsweg naar de baan staat dit jaar nog steeds het bord “Golflinks”.

FotoAGC50JAARpag27 golflinks (2) aaaaa
Op plattegronden van Amsterdam stond het terrein van de Amsterdamse Golf Club steevast omschreven als “Golflinks”of “Golf links”. Zelfs het bord bij de ingang getuigde daarvan. De pijl naar de links wijst naar rechts …

Golfweek en clublied

In augustus 1984 wordt het 50-jarige lustrum van AGC gevierd. Er verschijnt een dun lustrumboek met de titel 50 Jaar Amsterdamse Golf Club en een voorwoord van voorzitter Jan Jonker. In het boekje staat de geschiedenis van de club beschreven en de lezer wordt ook getrakteerd op een plattegrond en holebeschrijvingen van de 18-holes baan. In dit lustrumboek wordt nog duidelijk vermeld dat het een baan van het architectenbureau Colt betreft, later heeft de club het zo druk met lijfsbehoud dat dit vergeten wordt.

1984 cover 50 jaar aaa
De omslag van het lustrumboek 50 Jaar Amsterdamse Golf Club.
1984

De grote plattegrond van de baan in het lustrumboekje is gemaakt door lid Charles Berkenfeld, grafisch vormgever. De holes die nog bestaan worden hier als volgt beschreven:

“Hole 1 (par 4, 407-366 m) [nog steeds hole 1, nu van de achterste tee 419 meter]
Een lange hole om de ronde mee te beginnen. Als niet een van de twee bunkers een scheve drive afstraft, blijft nog een lange slag over naar de green. Menigeen zal genoegen nemen met een 5.

Hole 6 (par 4, 329-285 m) [men speelde van ongeveer de huidige vierde tee naar de huidige vijfde green; sinds 2006 wordt de hole niet meer gespeeld als dogleg naar links maar als dogleg naar rechts en er wordt gespeeld naar een nieuwe green (green 5)]
Waakzaamheid is geboden bij de drive op deze hole. Als dat, iets rechts van het midden is gelukt, zijn de par-kansen ruimschoots aanwezig. Bij een droge baan oppassen niet over de green te slaan.

Hole 9 (par 4, 384-347 m) [nu hole 9 en nu een par 5]
Weer zo’n geduchte par-4. De moeilijkheidsgraad zit ‘m in de lengte en in het aanspelen van de green, die op een plateau is aangelegd. Laat u zich niet afleiden door de priemende blikken vanuit het clubhuis en de spelers op de eerste tee.

Hole 18 (par 4, 401-332 m) [nu hole 2]
Een sterke laatste hole. Met een accurate drive is al veel gewonnen. De green is bijna niet in twee te halen. Het is zaak de derde slag goed uit te voeren, want vanaf het terras worden uw verrichtingen nauwlettend gadegeslagen.

Golfweek

1984 schild ngf 50 jaar agc DSC01000 aaa
Een lustrumschild: 1934-1984

Ter gelegenheid van het jubileum wordt voor het eerst een “Golfweek” georganiseerd:

“Op 14, 15, 16 en 17 augustus 1984 zijn er wedstrijden. Deelneming staat open voor clubleden met invité’s van andere clubs. Er wordt geen greenfee berekend. Inschrijving voor deze 4 wedstrijden sluit op 10 augustus. Indien echter één of meerdere wedstrijden eerder is/zijn volgeboekt, dan is de inschrijving vanzelfsprekend ook eerder gesloten. Aan het eind van iedere speeldag is er een feestelijke uitreiking.”

Er is ook een Jubileum Cabaret (op 18 augustus) en er wordt zelfs een clublied gemaakt. De puttinggreen valt ten offer aan de jubileumviering, zo wordt gemeld in een maandbericht:

“Toen de feesttent werd weggehaald kwam een vergeelde en vernielde oppervlakte te voorschijn. (…) Het zal nog maanden duren voordat men er weer op terecht kan. Tot zolang is de green van de zevende hole (achter de driving range) beschikbaar voor het oefenen van putten. (…) Het spreekt voor zich dat normaal ‘speelverkeer’ op de zevende voorrang heeft.”

De green van de zevende lag vlakbij de plaats waar AOC sinds 2006 een chipping green heeft, bij de afslagplaatsen van de range.

In het lustrumboek 50 Jaar Amsterdamse Golf Club wordt geschreven dat het goed gaat met club en baan:

“Anno 1984 maakt de Amsterdamse Golf Club een gezonde indruk. (…) Het terrein waarop de baan is aangelegd, zal altijd blijven kampen met de grillen die de natuur een laaggelegen polder nu eenmaal heeft meegegeven. Toch valt er (…) altijd uitstekend en met veel plezier te golfen en is de negentiende hole (…) wijd en zijd bekend om haar uitbundige gezelligheid.”

USGA Course Rating

De baan is begin 1984 5510 meter lang (4848 voor dames). De par en SSS voor heren en dames is 69.

Op 1 april 1984 wordt SSS (standard scratch score) in Nederland afgeschaft en vervangen door een nauwkeuriger methode die de Amerikaanse USGA hanteert, de Course Rating (CR) en de Slope rating (SR).

Golfles met video

The Feith neemt dit jaar afscheid als competitieleidster. Wim Dorrestein is nog steeds professional. Een Maandbericht meldt dat hij met moderne middelen is gaan werken:

“Vele leden zijn beter gaan golfen door de lessen van onze professional Wim Dorrestein, die nu ook kan werken met een video-apparaat, zodat hij duidelijk kan aangeven wat U niet en wel moet doen.”

De Schot Colin MacKay is in de zomer gastprofessional. Voor de drivingrange wordt een ballenraapmachine aangeschaft.

Nationaal Dames Senioren Kampioenschap

AGC is dit jaar gastheer van het Nationaal Dames Senioren Kampioenschap en het Nationaal Caddie Kampioenschap. En natuurlijk van de eigen Amsterdam Cup, de jaarlijkse nationale 36-holes fourball-betterball wedstrijd voor heren. Voor het eerst wordt op de baan ook een “Grootmoederswedstrijd” gespeeld.

Bart Webbers wordt in juni clubkampioen matchplay bij de heren en P. (Pia) Meijer is dat bij de dames. De strokeplay-kampioenen zijn Bart Webbers en Liesbeth Koopman. Er zijn twee flights bij de matchplay-clubkampioenschappen.

Jan Jonker treedt af

Er wordt een prijsvraag uitgeroepen om een goede naam te vinden voor een volgend jaar uit te geven clubblad (dat wordt uiteindelijk Birdy Bulletin). Tot nu toe is er een Maandbericht (stencils, met advertenties).

In augustus neemt Jan Jonker na tien jaar dienst afscheid als voorzitter, hij wordt vervangen door Godard van Reede. Van Reede, lid sinds 1967, wint in 1984 het Nationaal Senioren Kampioenschap. Hij heeft op dat moment vijftien titels gewonnen verdeeld over zes decennia.

In een taxatierapport door Hettema & Disselkoen op 5 november 1984 wordt de waarde vastgesteld van “de opstallen staande en gelegen Zwartelaantje 4, 1099 CE Amsterdam, in eigendom toebehorende aan: Amsterdamse Golfclub”: 1.673.000 gulden.

Caddy huis: 112.000 gulden. Shop: 37.000 gulden. Open oefenruimte: 37.000 gulden. Hoofdgebouw: 1.487.000 gulden. Bebouwd oppervlak: 263,3 m2. Hoogte nok: 10.30 m.

Paarden op de baan

De club meldt na enige verontruste berichten dat er (via de NS) een vergunning is om konijnen te vangen met fretten en dat er ook konijnenvallen zijn geplaatst. Bij de green van de derde (een hole die niet meer bestaat) wordt een 250 meter lang prikkeldraad hek geplaatst nadat onbekenden met paarden de green als oefenterrein hebben gebruikt … Een Maandbericht meldt de regenval in 1984: 869 mm.

Op maandag 8 oktober 1984 brandt het dagverblijf van het baanpersoneel af, “het houten bouwsel, dat naast de materialenloods (rechts van de 13e fairway) stond.” “Oververhitting van een kachel is de vermoedelijke oorzaak”, wordt gemeld in een Maandbericht. Er komt een nieuwe onderkomen en ook een nissenhut (romneyloods).

De koffiemachine

Op maandagen is er geen service in het clubhuis:

“U kunt dan koffie krijgen door een gulden in onze koffiemachine te gooien.”

De caddiemaster verkoopt blikjes frisdrank en bier.

In de loop van 1984 wordt een schoonmaakster voor het clubhuis in dienst genomen. Eddie Goedkoop neemt afscheid als caddiemaster. A. Schoormans, “die regelmatig als caddie beschikbaar was en dus bekend bij ons is en ook het golfspel kent”, wordt weekendcaddiemaster. Gedurende de week is G. van der Weide caddiemaster.

Het fundament van het clubhuis is een kleine 50 jaar na de opening nog in goede staat. In een brief over onderhoudswerkzaamheden meldt aannemersbedrijf C.J. Laarhoven:

“Er zijn totaal geen constructieve scheuren of zettingen te ontdekken, noch in de buitengevels, noch binnen.”

Maar het terras is verzakt omdat de afscheidingsmuren opzij zijn gedrukt en gescheurd zijn. Penningmeester Wolter Kwast uit de wens dat er een vijfjarenplan wordt opgesteld voor groot en gewoon onderhoud.

De NS is serieus

Bij het 40-jarige jubileum was de toekomst van baan onzeker en hetzelfde geldt bij de viering van het 50-jarige bestaan in 1984: de NS laat weten dat er een spoordijk en een station op het terrein zal komen.

Begin jaren zeventig al kwamen de eerste verontrustende berichten dat de baan moest verdwijnen omdat de NS plannen had voor het terrein: een zuidelijke tak van de ringspoorbaan. Er gebeurde niets, maar juist in het jubileumjaar wordt duidelijk dat de plannen van de NS niet meer eindeloos worden uitgesteld. “Tijdens ons 50-jarig jubileum kwamen de eerste berichten dat het de NS serieus was”, zegt voorzitter Van de Noorda later, in GOLFjournaal nummer 4 van juni 1988.

Op een plattegrond van de baan is ingetekend wat de baan staat te wachten: rechts de zuidelijke tak ringspoorbaan en station Duivendrecht, onder de goederenboog.

1984 Plattegrond1984 aaa

Er verschijnt in 1984 een rapport met als titel “Effecten van aanleg van de zuidelijke tak van de ringspoorweg te Amsterdam op het natuurlijk milieu” (G. Veenbaas; Ministerie van Verkeer en Waterstaat; Directoraat-Generaal van het Verkeer). Hierin staat veel informatie over het gebied waarin de golfbaan ligt. Omdat het historisch interessant is, volgen hier grote delen uit het onderzoeksrapport.

“Het onderzoek is toegespitst op het golfterrein ten zuidwesten van Duivendrecht, omdat ter hoogte van dit terrein verschillende tracé’s mogelijk zijn. In verband met ecologische relaties met de omgeving en de effecten die ook in de omgeving optreden, omvat het studiegebied meer dan alleen het golfterrein.

Er zijn enkele kieine gedeelten over van de Groot-Duivendrechtsche Polder, waar nog de oude, ongeroerde veengrond aanwezig is. Deze gedeelten hebben een tamelijk soortenrijke vegetatie van het type beemdgrasraaigrasweide. Er zijn veel sloten met eveneens een soortenrijke begroeiing. Deze veenweidegebiedjes zijn onder andere voor diverse amfibieën van belang en voorts voor verschillende vogelsoorten als foerageer-, broed- en overwinteringsgebied.
Een tweede landschapstype betreft parkachtige landschappen, waaronder hier worden verstaan: het golfterrein, twee sportparken en een groot volkstuinencomplex. Het golfterrein ligt op de oorspronkelijke veenbodem van de Groot-Duivendrechtsche Polder, maar ten behoeve van de inrichting als golfveld hebben er vele kleine vergravingen en ophogingen plaatsgevonden. (…)

Verschillende gedeelten van het studiegebied hebben (dikwijls in combinatie met elkaar) voor diverse vogelsoorten een: functie als broedgebied, als foerageergebied in de zomer of op de trek of als overwinteringsgebied. Botanisch zijn vooral de opgespoten terreinen, dé sloten in het veenweidegebied en onderdelen van het golfterrein van betekenis. De botanische kwaliteiten van het golfterrein en het veenweidegebied zouden nog verhoogd kunnen worden als het beheer:daarop zou worden gericht. Behalve veel vogelsoorten komen in het studiegebied ook vier beschermde amfibiesoorten en twee beschermde plantensoorten voor. (…)”

De NS buigt zich over negen varianten voor de aanleg van de zuidelijke tak van de ringspoorweg. En bij een enkele variant zal er niets van de golfbaan overblijven, zo wordt duidelijk uit het rapport:

Door deze variant zal het golfterrein zodanig worden versnipperd dat het huidige gebruik niet gehandhaafd kan blijven. (…)”

Maar in feite is elke variant ongunstig voor de club:

“Bij de varianten 3 en 7 is de kans groot dat in de toekomst het resterende weidegebied en golfterrein zullen verdwijnen als gevolg van woning-, kantoren- en wegenbouw.”

Uit het rapport blijkt, dat de onrust ten gevolge van weg- en railinfrastructuur binnen het studiegebied (en in de omgeving daarvan) tesamen met het huidige gebruik en beheer voorkwámen dat het tot een uniek natuurgebied kon uitgroeien.

“Als zodanig hoeft het gebied bij de afweging van de tracé-varianten dan ook niet benaderd te worden. Wel vereisen het gevarieerde milieu, het relatief groene karakter en de geconstateerde ecologische relaties en kenmerken juist in de stedelijke randzone de keuze voor een tracé dat zo min mogelijk de bestaande omstandigheden verandert en tevens toekomstige ecologische ontwikkelingen niet onmogelijk maakt. (…) “

De onderzoekers kregen hulp van de club:

“Met veldwerk voor broedvogelonderzoek werd begonnen ’s ochtends tussen zes uur en half acht. Hoewel de zangactiviteit het grootst is rond zonsopgang is er bij gunstige weersomstandigheden enkele uren later ook nog een redelijke zangactiviteit. Behalve op zang werd gelet op paartjes met jongen of alarmroepen.
Tweemaal werd een inventarisatieronde gelopen in het golfterrein, waarbij de looprichting in beide keren verschillend was. Daarnaast werden tijdens de vegetatie-inventarisatie andere waarnemingen (zowel van vogels als eventueel andere dieren) genoteerd. (…) Tevens werd op voorhand in het golfterrein eind mei de inventarisatieronde van de broedresultaten van de torenvalken meegemaakt. Reeds jarenlang wordt het broedsucces van deze roofvogels nauwkeurig gevolgd door onder andere de heer J.M. Buker.

Nadere bijzonderheden omtrent aanleg en beheer van het golfterrein zijn verkregen tijdens een gesprek met de heer Koster, die sinds lang op dit terrein woont en de heer P.J.M. Fruytier, de huidige voorzitter van de Baancommissie van de Amsterdamse Golfclub. De heer Fruytier is vanaf het eind van de Tweede Wereldoorlog lid van de Golfclub geweest.

In het golfterrein bestaat de bodem (voorzover ongestoord) naar alle waarschijnlijkheid voor het grootste deel uit veenmosveen, terwijl het zuidelijkste gedeelte aansluit bij het zeggeveen, rietzeggeveen of broekveen.”

Na deze inleidende woorden is er een apart hoofdstuk gewijd aan de golfbaan, die in 1984 38 hectare beslaat:

“In het studiegebied zijn vanaf ongeveer 1930 veel veranderingen opgetreden. Er werd een goederenspoorlijn aangelegd als aftakking van de spoorweg Amsterdam-Utrecht naar Watergraafsmeer. Binnen de grote lus van deze lijn en de spoorweg Amsterdam-Utrecht werd het golfterrein aangelegd. Ook werd een goederenspooraftakking vanaf de lijn uit Watergraafsmeer naar het noorden gemaakt. Bovendien werd een baanlichaam aangebracht voor een toekomstige ringspoorweg rond Amsterdam. (…) Vervolgens werd de autosnelweg Amsterdam-Utrecht (de A-2) aangelegd. In de jaren vijftig kwam ten oosten van deze weg en ten zuiden van de dijk voor de Ringspoorweg een groot volkstuinencomplex tot ontwikkeling. (…)

In het golfterrein is door diepere ontwatering sinds de jaren dertig meer inklinking voorgekomen dan in de graslanden. Dit blijkt ook uit het feit dat de wortels van grote populieren steeds meer boven het maaiveld gaan uitsteken. Het terrein vertoont vrij veel kunstmatig en natuurlijk reliëf (zie paragraaf 4.4). Het oppervlak ligt hier tussen 2,40 en 2,80 m onder NAP (gemiddeld ± 2,70 m -NAP). (…)

Het golfterrein is een afzonderlijke bemalingseenheid met een motorgemaal onder beheer van de Amsterdamse Golfclub. Er wordt betrekkelijk onregelmatig afgemalen: in natte perioden wordt vaak gepompt tot de sloten geheel drooggelegd zijn, terwijl in de zomer in droge perioden water wordt ingelaten uit het omringende gebied. Er liggen in dit terrein zeer veel drainagebuizen, die in natte perioden worden benut om het gebied te ontwateren, maar bij langdurige droogte gebruikt worden om het ingelaten water sneller in de bodem te verspreiden. Het gemiddelde zomerpeil is ongeveer 2,90 a 3,0 m beneden NAP. (…)

De dijk van het goederenspoor rond het golfterrein (18) heeft een kenmerkende begroeiing voor dit droge, zandige milieu van spoorbermen met soorten als langbaardgras, zandmuur, zanddoddegras, buntgras, schapegras, teunisbloem, reigersbek en wilde reseda. De taluds zijn voedselrijker, vooral die in de binnenbocht grenzend aan het golfterrein (19) met plaatselijk bijvoorbeeld grote brandnetel als overheersende Soort.”

Over de grens van het golfterrein in 1984:

“De grens van het golfterrein wordt gevormd door een ringsloot, die bijna het gehele terrein omsluit (zie fig. 11). Alleen in de noordoostelijke helft, waar deze sloot deels niet aanwezig is en waar vier afslagpunten oostelijk van deze sloot liggen wordt een onverharde weg als grens van het golfterrein beschouwd. Genoemde weg bevindt zich tussen het golfterrein en de dijk van de spoorweg Amsterdam-Utrecht. Het terrein wordt doorsneden door het Zwarte Laantje, de vroegere verbindingsweg van Ouderkerk met Duivendrecht en de voormalige Diemermeerpolder. Aan deze laan waren omstreeks 1919 ter plaatse van het huidige golfterrein drie boerderijen gelegen. Iets noordelijk van deze laan, direct naast de spoorweg Amsterdam-Utrecht lag nog een vierde boerderij. Momenteel is er nog één van deze boerderijen over. Deze heeft op het golfterrein, behalve het eigen erf, geen grond in gebruik. Ter plaatse van de meest zuidelijke boerderij staan de clubgebouwen van de golfclub. Hoog opgaande begroeiing markeert nog de oude boerderijplaatsen. Een voormalig boerenerf met schuren wordt gebruikt als opslagplaats voor de machines, waarmee het onderhoud van het golfterrein wordt verzorgd.”

Over de aanleg van de baan:

“Het golfterrein is tussen 1932 en 1935 ingericht op de graslanden, die door de aanleg van de goederenspoorlus ten westen van de spoorweg Amsterdam-Utrecht geïsoleerd kwamen Le liggen. Hierbij werden de meeste sloten gedempt om ononderbroken golfbanen [fairways] te verkrijgen. Plaatselijk werd het maaiveld verhoogd voor de zogenaamde greens – de gedeelten met zeer korte en dichte grasmat rond de holes- en voor de afslagplaatsen (tees). Ook werden “bunkers” aangelegd. Hiertoe werden kuilen gegraven, die gevuld werden met wit zand. Achter deze “zandbak” werd een heuvel opgeworpen, die aan de “zandbak”zijde bekleed werd met zand. Behalve het zand werd de grond voor de diverse ophogingen gewonnen uit het terrein. Hierdoor zijn de twee vijvers in het gebied ontstaan.

Voorzover bekend werd het terrein verder niet bezand. In de loop der tijd werden in de grond veel drainagebuizen aangebracht. Tevens werden er geleidelijk vrij veel waterleidingbuizen gelegd, voorzien van aftappunten om de grasmat vooral ter plaatse van de greens en tees te kunnen besproeien. Afgezien van het voorgaande werd de bodem niet diepgaand bewerkt. Het gebied, dat aanvankelijk alleen bij de boerderijen en langs het Zwarte Laantje hoogopgaande begroeiing vertoonde, werd [na de Tweede Wereldoorlog] beplant met onder andere populieren langs de banen. Hier en daar in het terrein en vooral ook langs de randen werden nog andere boomsoorten aangeplant zoals witte esdoorn en hollandse linde. In de Tweede Wereldoorlog is een tankgracht dwars door het gebied gegraven (± 10 m breed) , die kort na de oorlog weer is dichtgegooid.”

Over het beheer in 1984:

“Om het golfveld goed bespeelbaar te houden is een zeer intensief onderhoud van het terrein noodzakelijk (zie ook Wennekes, 1983). Over de hele golfbaan moet de grasmat liefst kort en dicht zijn, maar voor de greens en tees geldt dit in nog sterkere mate. Een dergelijke grasmat kan alleen ontstaan als wordt gezorgd voor voldoende
aanvoer van voedingsstoffen (kunstmest) en water (kunstmatige beregening en regeling grondwaterpeil), voor een goede doorluchting van de bodem en bestrijding van ziekten en plagen. Daarnaast moet frequent worden gemaaid. De greens en tees worden in het groeiseizoen dan ook zeer regelmatig besproeid, terwijl ze in die periode eveneens vaak worden gemaaid, de greens bijna dagelijks. Tevens worden deze gedeelten bemest met kunstmest.

De overige gedeelten van de banen (fairways) worden ongeveer eenmaal per week gemaaid. Het maaisel van de tees en fairways wordt niet afgevoerd. Voorts wordt met bestrijdingsmiddelen tegen emelten en schimmels gewerkt. In 1978 werd tevens een bestrijdingsmiddel tegen regenwormen gebruikt. Om zuurstoftoetreding in de bovenste bodemlaag en afvoer van regenwater te bevorderen worden af en toe machinaal gaatjes in de grond geprikt. Dit gebeurt hoofdzakelijk bij de greens en tees.

Binnen de stroken tussen de diverse banen (roughs genaamd) groeien bomen of alleen een kruidenvegetatie die meestal hoger is dan die van de fairways. Deze roughs worden hier en daar gemaaid. Het maaisel blijft meestal liggen. Ook wordt rond de voet van de bomen met bestrijdingsmiddelen of groeiremmers gespoten om de vegetatie laag te houden in verband met het terugvinden van de ballen. Struiken krijgen dikwijls hun deel mee van deze behandelingen.

In de loop van de tijd zijn diverse bomen en struiken aangeplant danwel gekapt. In 1981 zijn veel oude populieren omgezaagd en afgevoerd. Overigens worden gekapte bomen en afgezaagde takken uit het terrein soms ter plaatse van de voormalige boerderijen gedeponeerd. In het verleden werd hout verbrand, waarbij enkele grote schietwilgen zware beschadigingen opliepen.

De vijvers verlanden geleidelijk. Het afgelopen voorjaar is de kleine vijver langs de rand vrijgemaakt van moerasvegetatie en tevens iets uitgediept. Zoals reeds onder “Oppervlaktewater” werd vermeld, heeft de golfclub het beheer over het waterpeil in dit terrein. Vanaf het begin van het gebruik als golfterrein werd het waterpeil laag gehouden om zo weinig mogelijk last te hebben van drassige plekken. In natte
perioden worden de sloten dikwijls drooggemalen, terwijl in droge tijden water wordt ingelaten, dat dan via de drainagebuizen door het gebied kan worden gevoerd. De laatste jaren wordt getracht het waterpeil weer iets hoger te houden vooral om te voorkomen dat door inklinking van de bodem de boomwortels verder boven het maaiveld gaan uitsteken.”

Over reliëf:

“Er is in het golfterrein veel onnatuurlijk reliëf. Een groot deel van de greens, bunkers en tees heeft een verhoogd maaiveld. De bunkers zijn zeer verschillend van hoogte en liggen ongeveer 0,35 – l m hoger dan de omgeving, terwijl bij de greens en tees het maaiveld 20 a 40 cm is opgehoogd.

Bij de aanleg staken de verhoogde gedeelten veel verder boven het maaiveld uit (tot 2 a 2,5 m ), maar door inklinking zijn in de loop der tijd de hoogteverschillen aanzienlijk verkleind. Er zijn enkele greppels en vijvers gegraven. Voorts vertoont het gebied vrij veel microreliëf, zowel veroorzaakt door natuurlijke verschillen in bodemgesteldheid, die door inklinking, indroging en/of oxydatie (afbraak onder invloed van zuurstof) van het veen nog werden vergroot, alsook door menselijke ingrepen: het dempen van in vroeger eeuwen gegraven kavelsloten en aanwezigheid van vroegere dammen en weggetjes in het terrein.”

Over de vegetatie op het golfterrein:

“De vegetatie op een bepaalde plek weerspiegelt de milieu-omstandigheden en het beheer. De beheersmaatregelen bemesten, waterstand verlagen (waardoor de mineralisatie van het veen wordt bevorderd) en maaisel laten liggen, werken allen voedselverrijkend. Hierdoor ontstaan soortenarme vegetaties met (zeer) algemene soorten zoals kruipende boterbloem, gewoon struisgras, fioringras en witbol en bij sterk voedselverrijkende maatregelen grote brandnetel en ridderzuring. Niet alleen het verlagen van de waterstand, maar ook het snel veranderen ervan en de grote peilverschillen (dynamische milieu-omstandigheden) werken in de richting van soortenarmoede en het verschijnen van algemene soorten. Zeer frequent maaien en het toepassen van bestrijdingsmiddelen werken in dezelfde richting. Uiteraard is dat ook de bedoeling van dit beheer, omdat op die manier een voor het golfspel goede grasmat wordt verkregen. Dit geldt echter alleen voor de eigenlijke golfbanen [fairways].
De roughs hoeven niet noodzakelijkerwijs soortenarm te zijn. Ook bij de roughs blijken echter beheersmaatregelen te worden toegepast (gebruik groeiremmer of maaien en het maaisel laten liggen, niet maaien) die soortenarme vegetaties doen ontstaan. Bovendien werken in deze gedeelten de maatregelen door, die bedoeld zijn voor de fairways en greens (het verlagen van het grondwaterpeil, waardoor mineralisatie van de veenondergrond optreedt en het gebruik van kunstmest, dat leidt tot inwaaien).

In deze paragraaf wordt van de verschillende elementen (fairways, roughs, water- en oevervegetaties van sloten en vijvers, bunkers) de vegetatie in het kort beschreven.

De grasmat van de fairways kan gerekend worden tot het type van de beemdgras-raaigrasweide. Het is tamelijk soortenarm. Gewoon struisgras, veldbeemdgras, witbol, straatgras, madeliefje, witte klaver, kruipende boterbloem en fioringras zijn het meest talrijk. Plaatselijk komt ook vrij veel haakmos voor, hetgeen duidt op zure omstandigheden. De stroken tussen de fairways (roughs) worden veel minder vaak gemaaid dan de fairways. Dikwijls is hier sprake van een rij bomen (meestal vrij ijl) met hier en daar een struik of enkele struiken ertussen en daaronder de ten opzichte van de fairways hoge kruidlaag. Onder andere waar veel greens en tees bij elkaar liggen zijn soms bosjes (boom- en struiklaag en een dichte, hoge kruidlaag tot vrijwel geen kruidenvegetatie).

Van de bomen, die vrijwel alle zijn aangeplant, zijn canada-populier, schietwilg, berk, witte esdoorn, es en hollandse linde het meest talrijk. Wat de struiken of lagere bomen betreft komen zwarte els, gewone vlier, grauwe wilg, vogelkers, lijsterbes, drents krenteboompje en eenstijlige meidoorn het meest voor. Grauwe wilg en gewone vlier zijn waarschijnlijk niet aangeplant, de andere soorten vermoedelijk wel. De ondergroei is tamelijk ruderaal, kenmerkend voor voedselrijke en gestoorde situaties, en vrij soortenarm. In de regel kunnen worden aangetroffen: witbol, fioringras, straatgras, grote brandnetel, kruipende boterbloem, veldzuring, vogelmuur, hondsdraf, gewoon struisgras en fluitekruid. In veel stroken groeien ook: engels raaigras, ridderzuring, ruw beemdgras, rood zwenkgras, kweek, gewone hennepnetel, kleefkruid en akkerdistel. De ondergroei van de kleine bosjes wordt soms gekenmerkt door het overheersen van grote brandnetel met hier en daar ridderzuring. Ditwijst op nog voedelrijkere en sterker gestoorde omstandigheden. In andere gevallen is er juist weinig ondergroei, doordat de dichte kroonsluiting van de boomlaag het milieu voor veel laagblijvende soorten ongeschikt maakt. Men vindt er dan soms een zeer ijle begroeiing van vogelmuur en straatgras.

Bij de (voormalige) boerderijen zijn behalve hoogopgaande bomen en struiken ook veel ruigtekruidenvegetaties aanwezig. Hierin is grote brandnetel vaak dominant, terwijl akkerdistel, ridder zuring, kleefkruid en bereklauw eveneens veel voorkomen.

De bunkers dragen een vegetatie, die kenmerkend is voor droge zandgronden. Naast gewoon struisgras wordt hier aangetroffen: schapegras, schapezuring, muurpeper, muizeoortje, duizendblad en biggekruid. Soms groeit er ook buntgras of kleine leeuweklauw.

Ook de slootkanten vertonen vaak een vegetatie, die duidt op voedselrijke en gestoorde omstandigheden. Witbol staat langs de meeste sloten regelmatig verspreid dikwijls naast grote brandnetel, hondsdraf, ruw beemdgras en gewone hennepnetel. Een enkele maal is zachte witbol de overheersende soort. Enkele slootjes echter hebben evenals één oever van de grote vijver een begroeiing, die een aanwijzing vormt voor een iets stabieler milieu. Ook is de soortenrijkdom groter. Bij deze sloten is naast witbol, reukgras een regelmatig verspreid voorkomende soort. Voorts zijn moeraswalstro en smalle weegbree kenmerkend.

Andere soorten die langs één of meer van deze sloten voorkomen zijn onder andere: beemdlangbloem, veldzuring, mannagras, zomprus, waterweegbree, moeraskers, watertorkruid, pinksterbloem, moerasvergeet-mijnietje, veenwortel, scherpe boterbloem, witte klaver, moerasrolklaver, biggekruid, duizendblad, wolfspoot, gele lis, waterzuring, waternavel en grasmuur. In de sloten groeit meestal weinig tot niets, een enkele maal klein kroos en soms watertorkruid, moerasandijvie, grote lisdodde en gele lis. De sloten langs het Zwarte Laantje zijn op sommige plekken geheel bedekt met klein kroos, terwijl langs de kant veel brandnetels groeien. Dit duidt op voedselrijke en dynamische omstandigheden (fluctueren slootpeil).

De kleine vijver is voor een vrij groot deel dichtgegroeid met kleine lisdodde en harig wilgeroosje. Daarnaast vindt met er onder andere moerasandoorn, watertorkruid, moerasandijvie, waterweegbree, grote lisdodde en bitterzoet. Ook de grote vijver vertoont een verlandingsvegetatie voornamelijk aan de westzijde met onder andere harig wilgeroosje, kleine lisdodde, koninginnekruid, wolfspoot en waterzuring.”

Over de “avifauna”:

“Het is voor de beschrijving van het natuurlijk milieu van het golfterrein gunstig, dat over avifaunagegevens van diverse jaren kan worden beschikt, omdat de broedvogelstand per jaar kan verschillen, niet alleen door omstandigheden in het terrein zelf, maar vaak ook door andere oorzaken (strenge winters, slechte omstandigheden op de trek of in het overwinteringsgebied, aard van het voorjaar enz.). Bovendien kon, zoals in paragraaf 2.1 reeds werd vermeld, het onderzoek pas vrij laat worden gestart, zodat een volledige, broedvogelinventarisatie niet mogelijk was. In tabel 1 zijn de gegevens van Andriese en anderen over de jaren 1970 t/m 1978 en 1982 weergegeven. In de kolom van 1983 zijn de gegevens van Andriese gecombineerd met die van de auteur. De getallen geven de aantallen zekere of mogelijke broedparen weer (zie ook noten bij de tabel).

Niet elk jaar is het gebied even intensief geïnventariseerd. In 1971 werden alleen opmerkelijke broedgevallen genoteerd evenals in 1974. Na 1978 werd gedurende enige jaren geen broedvogelonderzoek verricht. In 1982 en 1983 is er wel weer broedvogelonderzoek gedaan, maar deze inventarisaties werden pas in mei gestart en waren minder intensief dan in de jaren tot 1979. Afgezien van het voorgaande zijn de gegevens van de heer Andriese en anderen verzameld volgens de karteringsmethode. Daarbij wordt het terrein volgens vaste routes met een wisselend begin- en eindpunt afgelopen. Deze routes zijn zodanig uitgekozen dat telkens een strook (transekt) van het terrein wordt geïnventariseerd en men na afwerking van de ronde de zang in het hele terrein heeft kunnen waarnemen. De plaats waar een bepaalde soort wordt gehoord wordt op een kaart genoteerd. Vanaf ongeveer half maart tot in juni is regelmatig de vroege ochtendzang geïnventariseerd.”

Over de de relatie tussen vegetatiestructuur en broedvogels:

“In het golfterrein zijn globaal de volgende vegetatie-eenheden op basis van structuurkenmerken te onderscheiden: open water met oevervegetaties, moerasvegetaties, grasland, ruigtevegetaties, struiken, struiken + jonge bomen en vrij weinig ondergroei, oude bomen + struiken (+ eventueel ruigtekruiden), oude bomen (meestal wijd uit elkaar en hier en daar struiken + grazige ondergroei). Van belang is dat langs het Zwarte Laantje een aantal knotwilgen groeien.”

Na tabellen met de broedvogels door de jaren heen volgt een paragraaf over niet-broedvogels:

“Het golfterrein heeft voor vogels behalve als broedgebied ook een functie als slaapgebied en als foerageergebied op doortrek of in de winter. Als slaapgebied fungeert het terrein bijvoorbeeld voor een aantal blauwe reigers en holenduiven en voor houtduiven. Voorts roesten er in de winter vaak enkele sperwers en één of twee smellekens. Als foerageergebied op doortrek of in de winter heeft het terrein voor onder andere de volgende soorten een betekenis. De ijsvogel verblijft er in het najaar vaak enkele maanden.

In de afgelopen herfst werd in/bij de moerasvegetatie van de grote vijver tevens regelmatig een waterral waargenomen. Op doortrek worden in het najaar soms kleine groepen koperwieken of kramsvogels gezien. De koperwieken hebben een slaapplaats bij de grote vijver. In de winter worden er incidenteel putters en soms grote groepen sijsjes waargenomen. In het voorjaar foerageren er dikwijls groepen vinken en kepen.”

Overige fauna:

“In en langs de randen van het golfterrein komen vrij veel konijnen voor, terwijl men er eveneens hazen kan aantreffen. De laatste zullen vermoedelijk ook wel oversteken naar de weilanden in het noordoosten en in het zuiden. De vondst van twee, helaas dode, egels bevestigt de aanwezigheid van deze zoogdiersoort in het terrein. Aan de rand van het golfterrein werd in de zuidoosthoek bij de onverharde weg een wezel gezien. In en bij de vijvers en bij een enkele sloot volwassen exemplaren en 71 jonge exemplaren) werd de bruine kikker aangetroffen. In de randsloot aan de westzijde van het terrein werd tevens de gewone pad gesignaleerd.”

Over de ecologisch belangrijkste landschapstypen op de golfbaan in 1984:

“Door de vrij lange tijd van ontwikkeling heeft zich vooral op de hogere bunkers een voor droge zandgronden kenmerkende vegetatie gevestigd met in een enkel geval een voor Noord-Holiand zeldzame soort (kleine leeuweklauw). De fairways zijn in het algemeen van het beemdgras-raaigrastype met soorten die op vochtige en soms zure omstandigheden duiden.

Enkele slootkanten vertonen weinig gestoorde, soortenrijke begroeiingen, terwijl ook de vegetaties in en langs de vijvers (vooral de grote vijver) vrij soortenrijk zijn. De begroeiing onder de bomen en in bosjes duidt vaak op enigszins tot sterk gestoorde omstandigheden, met soorten als witbol, hennepnetel, respectievelijk grote brandnetel en ridderzuring.

De potentiële botanische, waarde van het golfterrein is nog groter: bij een beheer dat in tegenstelling tot het huidige gericht is op het verhogen van de botanische waarde kunnen er gevarieerde, soortenrijke vegetaties ontstaan.

In hun huidige hoedanigheid hebben alle genoemde parkachtige terreinen betekenis voor vogels, zowel om er te broeden als te foerageren danwel om er in troepen te slapen. Dit geldt in sterke mate voor het golfterrein. Hier broeden veel struweelsoorten zoals heggemus, fitis, tuinfluiter en bosrietzanger, maar ook boomvogels zoals grote bonte specht, boomkruiper, pimpelmees, wielewaal, vink en grauwe vliegenvanger. Voor holenbroeders, waaronder koolmees, matkop en diverse soorten boomvogels, is de aanwezigheid van andere bomen met holten noodzakelijk. Het aanbrengen van nestkasten kan een eventueel gebrek aan boomholten slechts ten dele ondervangen, omdat lang niet alle soorten holenbroeders gebruik maken van deze kunstmatige holten.

Voor het parklandschap kenmerkende soorten, die hier broeden zijn onder andere boomvalk, ransuil, torenvalk, houtduif en holenduif, terwijl ook de koekoek in de broedtijd wordt gehoord. Deze soorten hebben als leefgebied een hoog opgaande begroeiing nodig (broedgelegenheid) naast open terrein waar hoofdzakelijk wordt gefterageerd. (Ook struweelsoorten als merel, zanglijster en roodborst profiteren van de afwisseling van dichte vegetatie en open terrein.)

Concluderend kan over de natuurkwaliteiten van genoemde parklandschappen vermeld worden dat het golfterrein een botanische waarde vertegenwoordigt, die bij een daarop gericht beheer nog aanzienlijk verhoogd kan worden en voorts dat al deze gebieden een ornithologische waarde bezitten. Deze is het grootst bij het golfterrein.”

Lees verder > 1985.